Charisma Hehakaya (1992), zelf een ‘eerste-generatie’ student, is oprichter en gezicht van het Eerste Generatie Fonds. Dat fonds wil steun bieden aan studenten van wie de (voor)ouders geen universitaire opleiding hebben gehad. Want ook jongeren die al van jongs af aan financiële druk hebben ervaren, verdienen de rust en ruimte om alles uit zichzelf te kunnen halen.
Kansengelijkheid begint bij een zo eerlijk mogelijk vertrekpunt
Is het een geldkwestie?
‘Niet alleen. Het gaat om een brede groep studenten. Jongeren die van het platteland komen, uit vele generaties agrariërs, waar de universiteit letterlijk ver weg is. Jongeren uit dorpen en steden waar de middelen ontbreken om een kind te kunnen laten studeren. En allochtone jongeren die de introductie tot allerlei vanzelfsprekende regels voor studeren, niet hebben gekregen. Het gaat dus niet alleen om geld, ook om kennis en de juiste introductie. Om de mores, ongeschreven regels, het opbouwen van een relevant netwerk, weten wat studeren voor je leven kan betekenen. Het ‘je thuis voelen’. Uit onderzoek is gebleken dat goed kunnen presteren afhangt van je thuis voelen. Daarom is het programma University Pioneers Community van start te gaan, om studenten die zich de mores en taal van de universiteit niet eigen hebben kunnen maken, beter wegwijs te maken.’
Hoe ben je in aanraking gekomen met deze kwestie?
‘Ik ben zelf een kind van ouders die niet naar de universiteit zijn gegaan. Ik had te maken met veel opstartuitdagingen, ook van financiële aard. Niet alleen rond het betalen van collegegeld, maar ook van studieboeken. De beurzen waren verre van toereikend en daarom moest ik heel veel werken om het allemaal bij te benen. En doordat ik veel moest werken had ik automatisch minder tijd om te studeren. Dit zijn allemaal dingen die je uitgangspositie anders maken, vergeleken met andere studenten. Ik heb me lang een buitenstaander gevoeld.’
Waar gaat het mis in ons systeem?
‘We gaan er in deze maatschappij te vaak vanuit dat mensen die hard werken hetzelfde resultaat kunnen behalen als mensen met financiële zekerheid, die zich gemakkelijk risico’s kunnen veroorloven. Dat je alles kunt bereiken, als je maar wilt. Dat is misschien gedeeltelijk zo, maar niet iedereen heeft dezelfde uitgangspositie. Op de universiteit zijn bepaalde dingen vanzelfsprekend, bijvoorbeeld dat je een laptop tot je beschikking hebt, een plek hebt om rustig te kunnen studeren, en de verplichte studiematerialen kunt kopen. Maar zo eenvoudig is het helaas niet. Dat besef begint langzaam door te dringen. Actuele kwesties als de toeslagenaffaire en de energiecrisis helpen daarbij. Want dat er armoede is, ook in Nederland, komt steeds meer aan te oppervlakte. Het is niet nieuw, maar wordt zichtbaarder doordat steeds meer mensen er last van hebben. En niet alleen mensen uit de lagere sociaaleconomische klasse.’
De armoede in Nederland komt steeds meer aan de oppervlakte
Hoe ben jij uiteindelijk op de universiteit terechtgekomen? Want jouw stichting was er toen nog niet.
‘Ik ben opgegroeid in Vught, waar de verschillen tussen arm en rijk heel groot zijn. Daar kwam ik op de middelbare school mee in aanraking. Ik merkte dat, hoe beter de kinderen het hadden, hoe blinder ze waren voor hun privileges. Zo kreeg ik te maken met opmerkingen over mijn situatie. Daar werd ik verdrietig van.
Bij mij thuis werden twee talen gesproken: Nederland en Maleis. Mijn vader is Moluks en mijn moeder komt uit Friesland. Mijn moeder heeft haar basisschool nooit kunnen afmaken, haar talenkennis is niet optimaal. Ik heb zelf geïnvesteerd om mijn Nederlands op een niveau te krijgen dat ik mee zou kunnen op de universiteit. En hoe ‘hoger’ – ik gebruik liever ‘theoretisch opgeleid’ – je komt, hoe belangrijker taal wordt.’
We hebben het nu voornamelijk over de universiteit, maar hoe belangrijk is die eigenlijk?
‘Mijn stichting richt zich daarop vanwege mijn persoonlijke verhaal, maar uiteindelijk gaat het erom dat een mens moet kunnen doen waar hij of zij gelukkig van wordt. Het gaat erom dat iemand uit zichzelf kan halen wat erin zit, en dat kan van alles zijn. Maar soms lukt dat niet. Met de stichting wil ik bereiken dat, als iemand kiest voor de universiteit, hij/zij de kans krijgt zich te richten op die studie, zonder dat geld of problemen op andere gebieden teveel ruis veroorzaken. Mensen moeten het wel zelf doen, natuurlijk. We geven geen diploma’s!’
In mijn studiejaar zat een meisje uit een klein Fries dorpje. Ze was de eerste uit haar familie die naar de universiteit wilde. Haar ouders wilden het niet, vonden het onzin. Maar ze wilde zo graag, dat ze geld spaarde om met de trein naar Groningen te kunnen reizen. Zo kwam ze elke keer met bloed, zweet en tranen de collegezaal binnen. En steeds was er weer dat gesprek met haar ouders waarom ze niet gewoon op de boerderij bleef – kortom, een totaal gebrek aan steun, begrip en middelen. Toen besefte ik voor het eerst dat ‘gelijke kansen’ geen gelijke kansen zijn.
‘Dát is het. Die ouders zijn echt geen slechte mensen. En ook jij – iemand die ‘gewoon’ naar de universiteit kon, met ouders die dat steunden en snapten – bent geen slecht mens omdat je niet wist dat dit bestond. Je had gewoon geen idee. En dat is veel vaker het geval. Beseffen dat gelijke kansen voor jou niet dezelfde kansen zijn voor een ander, is al een doel op zich.’
Het gaat erom dat iemand uit zichzelf kan halen wat erin zit
Hoe kijken je ouders nu naar jou en de stichting?
‘Dat is een mooie vraag die ik niet vaak krijg. In het begin vond ik het moeilijk om erover te praten, want het zegt ook veel over hen. Ze komen nu eenmaal op een bepaalde manier naar voren in de verhalen, en in mijn motivatie voor de oprichting van de stichting. Toch is de band tussen mij en mijn ouders eigenlijk beter geworden, omdat ik meer dan ooit besef dat wat ik thuis heb gemist voortkomt uit een gebrek aan ervaring en kennis, niet uit onkunde of onwil. Mijn ouders vinden het dapper van me en ook verdrietig, omdat ze nu beseffen dat ze er op een bepaalde manier niet voor me hebben kunnen zijn.’
Tot slot: hoe sta je er nu in?
‘Eigenlijk vind ik het bizar dat wat ik doe als bijzonder wordt gezien. Ik vertel er graag over en vind het belangrijk, omdat het over fundamentele dingen gaat: gelijkheid, recht op onderwijs, recht op gelijke behandeling en de plicht die je als mens hebt om anderen te helpen. Als ik kan bijdragen aan het verwezenlijken van dromen voor de één, en aan besef en begrip bij anderen die mijn stichting niet nodig hebben, ben ik een blij mens!’
Dit artikel verscheen eerder in Mondig 2.
Tekst: Kalle Brüsewitz
Beeld: Charisma Hehakaya
Artikel uit De Brug
'Gelijke kansen zijn geen gelijke kansen'. Charisma Hehakaya over het eerste-generatiefonds, Rozemarijn van 't Einde over klimaatactivisme, de kloof tussen stad en platteland en nog veel meer. De nieuwe editie van mondig gaat over kloven en hoe die te overbruggen.
Bekijk deze publicatie