Geschiedenis

Doopsgezinden hebben een rijk verleden. Op deze pagina vindt u een kleine selectie van de belangrijkste gebeurtenissen uit de doopsgezinde geschiedenis. Deze pagina wordt samengesteld in samenwerking met de Doopsgezinde Historische Kring.

1520

Het eerste begin: de wederdopers

Het begint met een beweging, zo rond 1520. De Reformatie is in volle gang.

Lees verder

In Zwitserland en Zuid- en Midden-Duitsland keren gemeenschappen zich tegen de leer en praktijken van de kerk van Rome, maar anders dan volgelingen van Luther en Zwingli. Wie besluit om Jezus te volgen laat zich dopen: teken van een nieuwe wending van zijn/haar leven. Hiermee schuiven deze ‘wederdopers’ of ‘anabaptisten’ de kinderdoop opzij. Op 21 januari 1525 doopt Conrad Grebel de eerste volwassene in Zürich. Er volgen er meer en zo ontstaat een eerste gemeenschap. Die ondervindt direct tegenstand en in 1527 volgt de eerste executie: Felix Mantz wordt in de Limmat door verdrinking om het leven gebracht.

Tegen de verdrukking in groeit de beweging van wederdopers in Zwitserland en Zuid-Duitsland. Onder leiding van Michael Sattler stelt de ‘Brüderliche vereynigung etzlicher kinder Gottes’ een zevental regels op, bekend geworden als ‘Schleitheimer Artikelen’. Ze gaan over de doop, hoe broeders/zusters te vermanen die een misstap begaan, het Avondmaal, het afgezonderd blijven van andersdenkenden. Hiermee wordt het gezag van de overheid over de kerk ter discussie gesteld. Het ambt van herder en leraar wordt besproken, evenals het verbod om het zwaard te voeren of de eed te zweren. De Schleitheimer Artikelen worden voor het eerst gedrukt in 1527 in Worms. Ze vinden snel wijd en zijd verbreiding, ook naar de Nederlanden. Het is met name Melchior Hoffman die vanuit Emden grote invloed uitoefent.

1531

Eerste Nederlandse doperse martelaar

Sicke Frericxzoon (Sikke Freerks) wordt onthoofd in Leeuwarden omdat hij zich heeft laten herdopen.

Lees verder

Sicke Frerixczoon geloofde in de doop van volwassenen en niet van baby’s. Hij werd gedoopt rond 11 december 1530 in Emden, Duitsland. Herdopen werd toen gezien als ketterij en daarop stond de doodstraf.

Het vonnis luidde: ‘Sikke Freerks, gevangene in het Hof van Friesland, heeft, zonder dat hij geboeid was, in het openbaar bekend dat hij ongeveer 14 dagen voor kerstmis herdoopt is in Emden. Hij verklaart dat hij ondanks de doop in zijn jeugd, en het betwisten van zijn herdoop, zich toch zou laten herdopen. Bovendien heeft hij nog andere dwalingen bekend, waarvan het niet nodig is die hier te vermelden. Het Hof veroordeelt de eerder genoemde Sikke Freerks, om voor de kanselarij, door de scherprechter, met het zwaard ter dood gebracht te worden. Het lichaam moet op een wiel gezet worden en het hoofd op een staak. Besloten en uitgesproken op 20 maart 1531.’

De martelaarsdood van Sicke Frericxzoon zorgde voor veel beroering. Onder andere Menno Simons werd hierdoor geraakt. Op een dusdanige manier dat hij ging twijfelen over de kinderdoop en ervan overtuigd raakte dat de volwassendoop de juiste doop was.

1534

'Het nieuwe Jeruzalem'

Wederdopers, onder leiding van Jan Breukelsz van Leyden, stichten met geweld ‘het Nieuwe Jeruzalem’ in Münster. Ze nemen het gezag over van de toenmalige leiders van de stad.

Lees verder

Vanuit heel Nederland komen gelukszoekers en geloofsdwazen naar de stad. Amsterdam is een van de verzamelpunten, maar de magistraat daar verhindert de doorreis over de Zuiderzee. Tegelijkertijd groeit het idee dat Amsterdam, net als Münster, een door God uitverkoren stad is. Men wil ook hier liever een Nieuw Jeruzalem stichten dan er het Einde der Tijden af te wachten. Op 9 mei 1535 plegen wederdopers een aanslag op de stad. Het stadhuis wordt bezet en een van de burgemeesters komt daarbij om het leven. Uiteindelijk mislukt de aanslag omdat hulptroepen van buiten de stad verdwalen in de mist. De burgerij herovert de volgende dag het stadhuis en honderden wederdopers worden omgebracht.

1536

De kooien in Münster

Al in de 17de eeuw vormen ze een toeristische trekpleister, de drie kooien aan de toren van de Lambertikirche in Münster.

Lees verder

Een gezellige stad met – welbekend – een wederdopers hoofdstuk in haar geschiedenis. De terechtstelling van Jan van Leyden, Bernd Knipperdolling en Berhard Krechting volgde, en hun ontzielde lichamen werden in kooien gestopt en als afschrikwekkend voorbeeld opgehangen aan de toren van de Lambertikirche.

De kooien stammen uit 1536, het jaar van de terechtstelling van de drie kopstukken. Maar het onderhoud van de kerk laat zwaar te wensen over en in 1881 besluit men tot afbraak van de toren. De kooien komen naar beneden en belanden tijdelijk in de kerk van de Dominicanen en op verschillende andere plekken. Een nieuwe toren – de huidige – verrijst en op 22 september 1898 hangen de kooien er weer. Wel aan een toren die er heel anders uitziet. In de jaren dat ze beneden staan overlegt het stadsbestuur of de kooien aan de toren niet beter door kopieën vervangen kunnen worden. Aldus wordt besloten en er worden drie kopieën vervaardigd. Echter, de Pruisische regering, tot wier grondgebied Münster behoort, steekt hier een stokje voor. Wat nu met die kopieën? Hermann Landois, de directeur van de dierentuin, weet er wel raad mee en koopt ze voor 300 rijksmark. In zijn dierentuin kan hij immers kooien goed gebruiken. Landois houdt bovendien wel van sterke verhalen en helpt direct het gerucht de wereld in dat hij de echte kooien bezit en dat die aan de toren kopieën zijn. Het gerucht leidt een hardnekkig leven. In 2007 wordt de dierentuin gesloten en sindsdien staan díe kooien – de kopieën dus – in het Stadtmuseum.

De echte exemplaren aan de toren krijgen het in de 20ste eeuw zwaar te verduren. Bij een bombardement in 1944 storten er twee naar beneden en de derde blijft aan de klok hangen. Ze kunnen worden gerepareerd, en als de toren in 1948 weer opgemetseld is nemen ook de kooien hun oude plek weer in. Maar de laatste jaren is er de discussie of het wel kan, dit in de huidige tijd zo opzichtig tentoonstellen van folterwerktuigen uit de middeleeuwen met godsdienstig gemotiveerde gruwelijkheden. Of is dit, naast het belang voor het toerisme, juist een belangrijke waarschuwing tegen godsdienstig fanatisme?

1536

Menno Simons en de doperse beweging

Menno Simons (1496-1561), pastoor in Witmarsum, stapt uit de rooms-katholieke kerk.

 

Lees verder

Hij sluit zich aan bij de doperse beweging en speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van deze beweging in de noordelijke regio’s.

 

1579

Schuilkerken

De eerste dopersen komen bij elkaar in huiskamers, al tijdens de vervolging.

Lees verder

 

Vanaf 1579 kwam er een definitief einde aan de vervolgingen van doopsgezinden met een geschreven overeenkomst, bekend als de Unie van Utrecht. Het wordt toegestaan om kleine kerken te bouwen. Deze ‘vermaanhuizen’ of ‘vermaningen’ mogen niet als kerk herkenbaar zijn of aan de openbare weg liggen. Om die reden worden ze opgetrokken achter bestaande gebouwen. Zo ontstaan de eerste schuilkerken.

1625

Palamedes oft Vermoorde onnooselheyd

Toneelschrijver, dichter en schrijver Joost van den Vondel, doopsgezind diaken, schrijft het toneelstuk Palamedes.

Lees verder

Hij schrijft dit stuk omdat hij het oneens is met de terechtstelling van Johan van Oldebarneveldt. Het is een treurspel waarin boekverkoper en uitgever Jacob Aertsz Calom een belangrijke rol speelt. Deze Calom (of Colom, Kalom, Kolom, maar ook Aertsz) is ook doopsgezind. Hij schrijft het als aanklacht tegen de onthoofding van Johan van Oldebarneveldt in 1619.

1670

'Menniste Hemel'

De doperse Agnes Block koopt een buitenhuis aan de Vecht. Het is het eerste van vele buitenhuizen die in het bezit komen van doopsgezinden.

Lees verder

Aan de Vecht zijn het er in de loop van de 17e eeuw 44. Allemaal eigendom van rijke doopsgezinden uit de stad. Deze aaneengesloten serie doopgezinde buitenplaatsen is inmiddels bekend onder de naam ‘Menniste Hemel’.

1696

Eerste vergadering van de Friese Doopsgezinde Sociëteit

Tot de oprichting van de Friese Doopsgezinde Sociëteit (FDS) werd besloten in 1695.

Lees verder

De Sociëteit vestigde zich in Leeuwarden. Maar liefst 51 gemeenten sloten zich aan. Naast de Friese gemeenten werden ook nog drie Groningse doperse gemeenten lid, namelijk die van Groningen, Nieuwezijl en Sappemeer. De contributie bedroeg drie stuivers per – niet armlastig – gemeentelid.

Vanaf 1696 werd er eenmaal per jaar een vergadering gehouden, op de woensdag, donderdag of vrijdag in de week na Pinksteren.

Toentertijd bestond doopsgezind Friesland uit vier ‘klassen’, te weten die van Harlingen, Franeker, Dokkum en Sneek. Deze vier ‘klassen’ leverden elk twee afgevaardigden in het bestuur. De gecommitteerden werden gekozen uit de ‘bekwaamste en meest contribuerende gemeenten’. Harlingen speelde hierin een belangrijke rol.

Het doel van de Friese Doopsgezinde Sociëteit is vanaf het begin geweest hulp en ondersteuning te verlenen aan buitenlandse en binnenlandse geloofsgenoten. Ten tijde van de oprichting waren dit de broeders en zusters uit de Pfalz, waar nog vervolging en gevangenschap van de dopers plaatsvond. Indien nodig werden ook plaatselijke gemeenten of gemeenteleden (financieel of anderszins) ondersteund, bijvoorbeeld om een predikant te kunnen bekostigen of om te voorzien in de kosten bij ziekte of vervanging van een predikant.

1784

Maatschappij tot Nut van 't Algemeen

De doopsgezinde predikant Jan Nieuwenhuyzen en zijn zoon Martinus stichten de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen.

Lees verder

De ‘Maatschappij van Konsten en Wetenschappen, tot nut van ‘t Algemeen’ werd in 1784 te Edam gesticht door o.a. Jan Nieuwenhuyzen en zijn zoon Martinus. De Maatschappij stelde zich ten doel het welzijn, in de ruimste zin, van individu en gemeenschap te bevorderen. De vereniging streeft naar individuele en maatschappelijke ontplooiing met een zo hoog mogelijk cultureel gehalte. De Maatschappij hield en houdt zich bezig met zaken die het algemeen belang dienen, zoals onderwijs, ontwikkeling en maatschappelijke discussie. Ze heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de democratisering van Nederland.

1904

Eerste dienstweigeraar

Jan Pieter Terwey is de eerste doopsgezinde dienstweigeraar.

Lees verder

Terwey was schilder. Hij studeerde af aan de kunstacademie in 1901. Voordat Terwey ging schilderen moest hij in militaire dienst. In eerste instantie had hij geen bedenkingen daartegen, maar toen hij naar eigen zeggen als vegetariër een militaire voorraad vlees moest bewaken, drong de zinloosheid van het militarisme tot hem door. Hij kwam in contact met een groepje jongelui onder leiding van Edo Fimmen, die vanuit hun christendom via vegetarisme, geheelonthouding, anti-vivisectie en rein leven de wereld wilden verbeteren. Hij kreeg acht maanden gevangenisstraf.

1911

Anna Zernike eerste vrouwelijk predikant

Anna Zernike studeert als eerste vrouw af als predikant aan het doopsgezinde seminarium in Amsterdam.

Lees verder

Zernike werd op de ochtend van 5 november 1911 in het ambt aangesteld door de doopsgezinde gemeente in de Friese plaats Bovenknijpe in de buurt van Heerenveen, nadat ze eerder twee keer een beroep om in Baard (Fr.) en in Mensingeweer (Gr.) predikant te worden had afgewezen. Op haar verzoek werd door de predikant die haar bevestigde, ds. Wartena uit Heerenveen, geen speciale aandacht besteed aan haar vrouw-zijn. De bijbeltekst waarover zij diezelfde middag haar eerste preek hield kwam uit de 2 Korinthe 1:24: ‘Niet dat wij heerschappij voeren over uw geloof, neen, wij zijn medewerkers aan uw blijdschap’. In de zomer van 1913 leerde ze de kunstschilder Jan Mankes kennen, met wie ze op 30 september 1915 trouwde, waarna ze naar Den Haag verhuisden. Omdat Mankes aan tuberculose leed besloten ze in 1916 in het Gelderse Eerbeek te gaan wonen, hopende dat de bosrijke omgeving een gunstige uitwerking op Jan zou hebben. In 1918 kregen ze een zoon en kort daarop promoveerde Anna. In 1920 bezweek Jan Mankes echter op 30-jarige leeftijd aan zijn ziekte. Een jaar later werd Anne Mankes-Zernike predikante van de Nederlandse Protestanten Bond (NPB), nu Vrijzinnigen Nederland, in het Rotterdamse Tuindorp Vreewijk.

1923

Cor Inja's 'vredesmissie'

Cor Inja, arbeidersjongen uit de Russische buurt van Zaandam, heeft de moed zich bij het gros van zijn makkers impopulair te maken.

Lees verder

Hij is antimilitarist, geheelonthouder en vegetariër en kiest voor vredesdemonstraties en arbeidersprotesten. Hij manifesteert zich als socialistisch mennist, maar is geen brute vechter of radicalist. De keuzen die hij in zijn jeugd maakt zouden richtinggevend blijken voor zijn verdere leven. 

Zijn overtuiging wordt gevormd in de jaren tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Een tijd waarin antimilitarisme onder vrijzinnig protestanten in de belangstelling staat. De tijd ook waarin de doopsgezinde Gemeentedagbeweging opkomt (1917), met daarin een actieve Arbeidsgroep tegen de Krijgsdienst. De doopsgezinde Cor sluit zich hierbij aan. Ook wordt in deze tijd dienstweigering bij een nieuwe wet geregeld (1923). 

Cor weigert de militaire dienstplicht met een beroep op zijn geweten en levensovertuiging. Omdat er in de nieuwe Dienstweigeringswet nog geen locaties zijn aangewezen voor het alternatief, tewerkstelling, kiest Cor voor gevangenisstraf. Van maart 1925 tot november 1925 zit hij in hechtenis. Eerst te Amersfoort en daarna in de Bijzondere Strafgevangenis in Den Haag/Scheveningen. Hij is zich bewust van klasseverschillen in de maatschappij en tijdens zijn detentie leert hij ‘klein’ te zijn. Hij ondervindt veel steun van de Arbeidsgroep tegen de Krijgsdienst, waarbij hij ook na zijn detentie zeer betrokken blijft. Ds. Frits Kuiper, secretaris en later voorzitter hiervan, wordt een trouwe vriend. 

Na zijn vrijlating werkt Cor weer in de houthandel en trouwt in 1930 met Ellen Weyl. Gaandeweg wordt zijn werk in diverse doopsgezinde commissies en actiegroepen belangrijker – alles in dienst van weerloosheid of sociaal verzet. Ondertussen begint hij tijdens de Tweede Wereldoorlog aan een studie bij de Nederlandse Protestanten Bond (NPB) om te worden erkend als voorganger. Al vrij snel wordt hij aangesteld als hulppredikant in de doopsgezinde gemeente Edam en vaak helpt hij ds. Frits Kuiper die bij de doopsgezinden in Alkmaar dient. 

In 1946, na de Tweede Wereldoorlog wordt de Arbeidsgroep tegen de Krijgsdienst voortgezet als aparte instelling: de Doopsgezinde Vredesgroep (DGV). Hierin krijgt het Vredesbureau de taak om informatie en ondersteuning te bieden aan gewetensbezwaarden. Cor wordt belast met de leiding van dit bureau. Vol verve zet hij zich hiervoor in en organiseert onder meer voor jongeren Vredeskampen op Texel. 

1943

Van de Hollandsche Schouwburg naar Friesland

Aan de hand van wildvreemde jonge vrouwen – en een enkele man – worden ze met de tram naar het Centraal Station van Amsterdam gebracht.

Lees verder

Een riskante reis gaat beginnen: de Duitse nazi-bezetter controleert immers overal. Soms gaat de reis per trein, meestentijds aan boord van de Jan Nieveen die baby’s, peuters en kleuters – met hun begeleiders – over het IJsselmeer naar Lemmer brengt. Eén van hen is Alfred Alexander. Hij is de baby van nog geen half jaar, van Salomo en Rachel Schachner, twee liberaal joodse mensen. Alfreds ouders worden vrij snel na elkaar in mei 1943 opgepakt en, na de tussenstations Vught en Westerbork, gedeporteerd naar Auschwitz. Daar komt in januari 1944 een einde aan hun levens.

Vanaf 1942 worden 210 baby’s, peuters en kleuters van joodse ouders met hulp van het Amsterdamse studentenverzet bij gezinnen in Friesland ondergebracht. Via de kindercrèche tegenover de Hollandsche Schouwburg, aan de Plantage Middenlaan, smokkelt Iet van Dijk – vermoedelijk in een tas of een koffer – baby Alfred naar Sneek. Na bemiddeling van onder anderen doopsgezind predikant Willem Mesdag krijgt Alfred een plek in het gezin van Marten en Helene van Vliet, leden van de doopsgezinde gemeente Sneek. Alfred krijgt een nieuwe naam: Fred van Vliet. Na de oorlog zwijgt Fred jarenlang over zijn ’oorlogsverleden’, hij vindt zijn ‘rugzak te vol’. Pas als Alfred de leeftijd van vijftig passeert lukt het hem alles wat zo lang ‘verborgen zat’ naar buiten te brengen. ‘Het heeft van mij een ander, bevrijd mens gemaakt’, aldus Fred.

1946

Doopsgezinde Vredesgroep

De sinds 1923 opererende doopsgezinde Arbeidsgroep tegen den Krijgsdienst werd tijdens de bezetting van 1940 tot 1945 ontbonden vanwege de veiligheid van haar medewerkers.

Lees verder

Het werk van de Arbeidsgroep was vooral praktisch geweest: voorlichting geven over dienstweigeren aan jongeren, begeleiding van jongeren tijdens hun beroep op de wet Gewetensbezwaren Militaire Dienst (1923), het bezoeken van projecten waar gewetensbezwaarden werden tewerkgesteld (o.m. Vledder), en het bezoeken van ‘totaalweigeraars’ in de gevangenis.

De oorlog had grote gevolgen voor het denken over het doperse weerloosheidsbeginsel. Velen hadden hun vertrouwen daarin verloren. Enkele oud-medewerkers van de Arbeidsgroep waren ‘omgezwaaid’ en werden van voorstanders ineens tegenstanders van dit beginsel. Daar bovenop werd het de oud- medewerkers later verweten dat ze de Arbeidsgroep juist tijdens de oorlog hadden ontbonden, terwijl dit toch de uitgelezen kans was geweest om het vredesgetuigenis in de praktijk te brengen.

In 1946 wordt in de Noodbrug (voorloper van het Algemeen Doopsgezind Weekblad) een oproep geplaats om steun voor het (her-)oprichten van een organisatie die de doperse weerloosheid propageert, gepaard met praktisch hulp- en vredeswerk. Hoewel er de nodige weerstand is, wordt op 2 september 1946 de Doopsgezinde Vredesgroep opgericht. En het is Cor Inja, de ‘nestor van de Vredesgroep’, die het ‘Vredesbureau’ voortzet, waaronder alles valt wat met de praktische kant van dienstweigeren te maken heeft. Onder zijn leiding komen vanaf 1949 ook Vredeskampen voor Jongeren op gang, in de kampeerschuur ‘Het Beloofde Land’ op Texel. Weerloosheid, dienstweigeren, en pacifisme zijn hier vaste thema’s.

De Vredesgroep onderhoudt nauwe contacten met het internationaal doopsgezind Vredescentrum ‘Heerewegen’ in Zeist. De aanwezigheid van het Mennonite Central Committee aldaar en ontmoetingen met de vele hulpwerkers uit Europa draagt zeker bij tot het versterken van de internationale sfeer in de Vredesgroep.

1948

De ADS na de oorlog

Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt de landelijke organisatie op last van de Duitse bezetter het centrale aanspreekpunt.

Lees verder

Dat is voor de structuur en het karakter van de geloofsgemeenschap een grote verandering. Tot 1940 is de ADS (Algemene Doopsgezinde Sociëteit), het verbond van gemeenten, in de basis een praktisch en los verband van lokale gemeenschappen van doopsgezinden. De lokale gemeenschappen zijn autonoom en de ADS is geen centrale instantie met gezag over het geloof of over het leven van de gemeenschap.

Dat verandert ingrijpend als de bezetter een aanspreek punt wil. Dat is gecompliceerd omdat de secretaris van de ADS sympathie heeft voor de ideologie van het nazisme. Ook al in de jaren dertig zorgt de opkomst van het nationaalsocialisme voor grote verdeeldheid binnen de geloofsgemeenschap.  Een gezaghebbend standpunt waarin het nationaalsocialisme wordt veroordeeld komt er niet. Wel zijn er ook talrijke initiatieven om slachtoffers van het nazisme te helpen. In sommige gemeenten zijn ook verzetsgroepen actief. Twee predikanten en twee studenten van het seminarium worden slachtoffer van het nationaalsocialisme en vinden de dood in gevangenschap.

Na de bevrijding wordt de afgedwongen structuurwijziging niet teruggedraaid. De oude, heel platte structuur komt niet terug. De reden daarvoor is vermoedelijk het feit dat de gemeenten van de geloofsgemeenschap na de bevrijding en bij de wederopbouw elkaar meer dan voorheen nodig hebben. Kerken zijn verwoest en de verschillende keuzes tijdens de bezetting laten diepe wonden na. De geloofsgemeenschap blijft worstelen met de vraag wat wél samen kan worden ondernomen, en wat vooral niet.

1949

De kwestie Indonesië

De eerste politionele actie bracht een schokgolf teweeg onder alle Nederlandse vredesbewegingen.

Lees verder

Elke zuil en groepering had immers zijn eigen vredesgroep. Al deze groepen hadden zich in augustus 1947 verzameld in de Apollohal te Amsterdam om een gezamenlijk statement uit te brengen. Deze bijeenkomst leidde tot een vorm van politiek activisme die Paula Thijssen, als afgevaardigde van de Doopsgezinde Vredesgroep, niet vond passen bij haar achterban, waardoor zij uiteindelijk adviseerde om af te haken. In ‘De Brief’, het communicatiemiddel voor de Vredesgroep, deed zij verslag: ‘Ik heb dan ook gezegd, dat wij ons geroepen voelden tot het geven van een positief liefdes- en vredesgetuigenis (…) en dat dit nooit de vorm aan kon nemen van protestvergaderingen.’

De politionele acties in Indonesië hebben van begin af aan voor controverse gezorgd tussen de Nederlandse doopsgezinden. Waar in het Algemeen Doopsgezind Weekblad (ADW) meestal werd opgeroepen solidair te zijn met de Nederlanders in Indonesië en de aldaar gestationeerde soldaten (‘onze jongens’), publiceerde Felix van der Wissel – die in de oorlog tewerk was gesteld omdat hij weigerde een wapen te dragen en dus één van de prominenten was in de Vredesgroep én in de broederschap – een zeer kritische bijdrage met als titel de retorische vraag: ‘Wie heeft u op deze plaats gesteld?’ Hierin pleitte hij voor een ‘weg terug’, net zoals Engeland zich uit India had teruggetrokken.

Al met al werd er in ‘De Brief’ maar weinig over Indonesië geschreven. Het aantal artikelen erover is op één hand te tellen. Meer werd erover geschreven in het ADW. Meestal waren dit meer genuanceerde artikelen waarin werd betreurd dat de Indonesische vrijheidsstrijd op een gewapend conflict was uitgelopen. Reden van deze spaarzame aandacht was tweeledig. Enerzijds wist men zich er niet goed raad mee: binnen de broederschap dreigden weerloosheid en idealisme tegenover politiek realisme te komen staan en voor scheuring te zorgen. Anderzijds dreigde er nieuw gevaar van het opkomende communisme en de Korea-oorlog dat al snel de aandacht opeiste. Dit was ook minder controversieel: het ging daarbij immers niet meer over eigen familie ter plaatse of over naasten die er als soldaat moesten vechten.

1950

Het wandbord

Veel doopsgezinden beschouwen de tekst ‘Dopen wat mondig is / Spreken dat bondig is / Vrij in het christelijk geloven / Daden gaan woorden te boven’ als de kern van het dopers gedachtengoed.

Lees verder

De blauwwitte wandborden met deze tekst hangen tot op de dag van vandaag aan de muur in veel doopsgezinde vermaningen of woonkamers. De vier zinnen die bekend werden als doopsgezinde spreuk, zijn geschreven door de doopsgezinde predikant Sibold Sicco Smeding (1896–1970). Hij won in 1950 met zijn vers een prijsvraag die de ADS uit had geschreven, omdat er behoefte was aan een pakkende spreuk over de doopsgezinde identiteit. Al snel daarna werd er ook een Friese versie van gemaakt.

De tekst verwijst naar enkele onderscheidende kernmerken van doopsgezinden, de volwassenendoop en het schrijven dan wel uitspreken van de eigen geloofsbelijdenis. Ook het belang dat doopsgezinden hechten aan het tonen van het geloof in het dagelijks leven komt nadrukkelijk naar voren.

Vanaf 1950 startte de verkoop bij intekening, en na voldoende belangstelling werd rond 1953 het wandbord in productie genomen door de oudste keramiekfabriek van Nederland: Tichelaar te Makkum. Al sinds de zeventiende eeuw was de doopsgezinde familie Tichelaar betrokken bij deze fabriek. Het bord was verkrijgbaar in drie verschillende maten, varieerde in prijs van 10 tot 35 gulden – een luxe en duur product voor die tijd. De opbrengst van de verkoop van de borden ging naar een fonds dat steun verleende aan herstel of renovatie van kerkgebouwen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog schade hadden opgelopen. Het wandbord wordt geschaard onder het doopsgezind erfgoed.

1953

Na de watersnoodramp

Als op 1 februari 1953 de dijken breken en grote delen van het zuidwesten van Nederland overstromen, komt doopsgezinde hulp razendsnel op gang.

Lees verder

Meteen in de eerste dagen na de watersnoodramp bundelen nationale en internationale doopsgezinde hulporganisaties de krachten, en wordt gestart met de opvang van evacués en het inzamelen van kleding en goederen. Er worden fondsen opgericht om hulp aan de slachtoffers te bekostigen en de ADS roept de doopsgezinde gemeenten op zondag 8 februari te collecteren ‘voor een bijdrage in de nood der getroffenen’.

Nog geen twee weken na de ramp hebben MCC en de ADS, samen met een aantal andere doopsgezinde organisaties, al een plan opgesteld om te helpen bij de herstelwerkzaamheden. Een hele prestatie in een tijdperk zonder mobiele telefoons en internet. Dit ‘Holland Herstel Project’ heeft tot doel concrete hulp te bieden, maar ook ‘te getuigen van christelijke liefde en de betekenis van het christelijk geloof’.

Er worden drie werklocaties opgezet voor onder andere schoonmaak- en herstelwerkzaamheden in het rampgebied. Doopsgezinde vrijwilligers uit Nederland, maar ook uit Duitsland, Zwitserland en Frankrijk, voeren de werkzaamheden uit. Verder komt er een groep Pax-boys meehelpen: een groep jonge Amerikaanse mannen die bij wijze van vervangende dienstplicht deelnemen aan hulp- en herstelwerk in Europa. Ook vermeldenswaardig is een groep doopsgezinde vrouwen uit Friesland, die hun gezinnen twee weken lang verlaten om opruim- en schoonmaakwerk te doen in de getroffen gebieden.

Het Algemeen Doopsgezind Weekblad speelt een belangrijke rol bij de organisatie en uitvoering van dit alles. Niet alleen verschijnen er wekelijks stukken over de hulpacties, maar ook worden via het blad fondsen en vrijwilligers geworven.

1962

Een wereldwijde broederschap

Al sinds het begin van de doperse beweging gaat de geloofsgemeenschap over landsgrenzen heen.

Lees verder

Geldt dat in het begin alleen voor Europa, in de achttiende eeuw komt daar door emigratie uit Europa vooral Noord-Amerika bij. In de 21e eeuw worden Europa en Noord-Amerika ingehaald door Azië, Afrika en Zuid-Amerika.

De wereldwijde doperse geloofsgemeenschap vindt haar wortels vooral in het besef dat doopsgezinden een grote familie zijn die elkaar steunen – niet alleen bij geloofsvragen, maar nog veel meer bij het lenigen van materiële nood. En ondanks de soms grote verscheidenheid in geloof is die onderlinge hulp de kurk waar de wereldwijde geloofsgemeenschap op drijft en zich onderscheidt. Tot de Tweede Wereldoorlog zijn er vanaf 1925 wereldwijde conferenties geweest. Sinds het einde van de negentiende eeuw zijn die het resultaat van pogingen om doopsgezinden over grenzen heen bij elkaar te brengen. De eerste conferentie in Zürich en Bazel in 1925 staat stil bij het begin van het doperdom 400 jaar eerder. Voor WOII volgen nog Danzig en Elspeet. Maar in deze eerste periode zijn de bijeenkomsten vooral bedoeld voor kerkleiders en theologen. In 1948, na de oorlog, pakt men de draad weer op, en dan wordt veel ruimte gemaakt voor persoonlijke gedachtewisseling en ontmoeting. Als vanaf de zestiger jaren het reizen makkelijker wordt, is het Doopsgezind Wereldcongres in Kitchener in 1962 de eerste conferentie die mensen van over de hele wereld bijeenbrengt en zo een bekroning vormt op alle eerdere inspanningen. Het is de opmaat voor het volgende Wereldcongres dat in 1967 in Amsterdam zal worden gehouden.

1973

'De winden Gods'

Sinds jaar en dag zingen doopsgezinden het lied ‘De winden Gods’.

Lees verder

Voor veel generaties is en was er geen doop-, huwelijks- of uitvaartdienst denkbaar zonder dit lied. Ook wordt het gezongen op het Pinksterfeest om de Heilige Geest te gedenken, terwijl het tevens dierbare herinneringen oproept aan jongerenkampen. Het kan worden beschouwd als het meest geliefde doopsgezinde lied. In 1944 wordt ‘De winden Gods’ voor het eerst opgenomen in een kerkelijk liedboek: de Liederenbundel ten dienste van de Doopsgezinde Broederschap (kortweg: de doopsgezinde bundel). Deze bundel is een eerste oecumenische samenwerking van de Vrije Gemeente, de V.P.R.O., Vrijzinnig Hervormden, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit (ADS), de Nederlandse Protestantenbond, de Vrijzinnig Luthersen en de Remonstranten.

In navolging van andere protestantse kerkgenootschappen geeft de ADS In 1963 nog een extra bundeltje uit, met de titel Psalmen en Liederen. Dat had vernieuwing van het kerklied op het oog en baande de weg voor meer samenwerking met rechtzinnige kerken. In 1973 resulteert dit in de uitgave van het Liedboek voor de kerken. Tot stand gekomen door samenwerking van de ADS, de Evangelisch–Lutherse Kerken, de Gereformeerde Kerken, de Nederlandse Hervormde Kerk en de Remonstrantse Broederschap, en aangeboden door de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied. Er wordt streng toegekeken op tekst en melodie. Van doopsgezinde zijde (Van Gilse en Postma) worden een paar nieuwe doopliederen erkend. Het geestelijke lied ‘De winden Gods’ voldoet volgens de doopsgezinde liederenbundelcommissie niet meer aan de eisen van de tijd en wordt niet opgenomen, maar blijft populair.

1974

Oprichting Doopsgezinde Historische Kring

In het najaar van 1973 krijgen de doopsgezinden in Nederland een schrijven met verzoek lid te worden van een op te richten vereniging.

Lees verder

Deze vereniging wil zich d.m.v. publicaties richten op herbezinning van de inhoud van doopsgezind gemeenteleven. De vereniging zou de naam Doopsgezinde Historische Kring krijgen.

Er wordt een werkgroep gevormd, bestaande uit prof. I.B. Horst, J.P. Jacobszoon, L.D.G. Knipscheer jr., K. Kroon, W.H. Kuipers, L. Laurense, H.W. Meihuizen, S.L. Verheus, D. Visser en S. Voolstra. Op 23 maart 1974 vindt in de doopsgezinde kerk in Amersfoort de oprichtingsvergadering plaats. In het bestuur nemen plaats Verheus (vz.), Visser (secr.) en Kroon (penn.). Ook wordt een redactiecommissie samengesteld, die de eerste jaren bestaat uit J.P. Jacobszoon. W.H. Kuipers, H.W. Meihuizen, D. Visser en S. Voolstra.

In 1975 komt de eerste publicatie uit, een jaarboek met de titel ‘Doopsgezinde Bijdragen nieuwe reeks’, gedrukt bij Lakerveld in Den Haag. Deze titel wordt gekozen om nieuw elan te geven aan de beweging die in een eerdere periode, van 1861 tot 1919, al Doopsgezinde Bijdragen had uitgegeven. Tevens wordt gestart met publicatie van Doperse Stemmen. Dat is een serie klassieke teksten uit de doperse geloofstraditie; sommige voor het eerst in een hedendaagse Nederlandse hertaling, enkele met een handreiking voor gesprek in de gemeente. De serie verschijnt onregelmatig. Met nr.7 wordt de serie in 1994 beëindigd.

De ‘Doopsgezinde Bijdragen nieuwe reeks’ houdt stand en verschijnt jaarlijks. Het wordt weleens het visitekaartje van de Nederlandse doopsgezinden genoemd. Het ledental van de DHK groeit gestaag tot ca. 800 in 1990. Men besluit een- of tweemaal per jaar bijeenkomsten te organiseren met lezingen of excursies. Op de website van de DHK zijn naast agenda en nieuws, de meeste publicaties te vinden. Het archief van de DHK bevindt zich in het Stadsarchief van Amsterdam, inv. nr. 1546.

1982

50 jaar Doopsgezind Broederschapshuis Schoorl

In 1932 wordt, in navolging van Elspeet (1925) en Fredeshiem (1929), het Doopsgezind Broederschapshuis Schoorl geopend.

Lees verder

Een riet-gedekt complex, naar ontwerp van architect W.P.C. Knuttel, in het bos, aan de voet van de duinen en dichtbij zee.

Er is een hoofdgebouw en er zijn drie slaaphuizen. Buiten bevinden zich één staande kraan en twee ‘privaten’ met elk 4 wc’s. Van oktober tot april is het huis gesloten. Tijdens de opening wordt door de burgemeester van Schoorl een wandbord aangeboden met de tekst ‘Eén is uw Meester en gij zijt allen broeders’ (Mt. 23:8). Een tekst die tot veel discussie zal leiden, evenals de naam ‘Broederschapshuis’.

Het is pionieren in het eenvoudige ‘vakantiehuis’. De meeste gasten komen per trein, bus en/of fiets. Iedereen is welkom en heeft bij toerbeurt corvee. Er is een vast dagritme voor maaltijden, men heeft aandacht voor elkaar en er is tijd voor bezinning voor wie dat wil. Er wordt een kerkje gebouwd voor zondagsvieringen en avondsluitingen. Men is enthousiast en het huis wordt een groot succes. Maar de Tweede Wereldoorlog zet daar nogal abrupt een streep door.

In 1939 verblijven joods-Duitse vluchtelingen in het huis. Daarna wordt het gevorderd voor de huisvesting van Nederlandse soldaten. Vervolgens worden door de Duitsers alle tussenwanden uit het slaaphuis gesloopt. Uiteindelijk blijft alleen het hoofdgebouw gespaard.

Na de oorlog kiest een aantal optimisten voor herbouw. In 1948 wordt, deels met steun van gelden van het Marshallplan, toestemming verkregen voor de bouw van twee nieuwe slaaphuizen met bovenverdieping en waterleiding. Ook wordt het kerkje herbouwd. Het huis blijft een eenvoudige accommodatie voor vakantiegasten en blijft ook na de oorlog duidelijk in een behoefte voorzien.

Om met de tijd mee te gaan wordt in de tachtiger jaren, na het 50-jarig bestaan, gekozen voor uitbreiding met vergaderzalen en slaapkamers met douche en toilet. De naam ‘Broederschapshuis’ wordt gewijzigd in ‘Vakantie- en Conferentieoord Schoorl’. Tot op de dag van vandaag is het broederschapshuis – tegenwoordig Dopersduin geheten – een huis waar vele gasten en vrijwilligers, doopsgezinde en niet-doopsgezinde, zich thuis voelen en zich voor inzetten,