Sara en Maria, vrouwen in synagoge en kerk 

Sara en Maria, vrouwen in synagoge en kerk 

Onder de titel Sara en Maria, vrouwen in synagoge en kerk, verscheen in 1987 een bundel artikelen van de hand van een aantal joodse en christelijke vrouwen. Het vijfde deel van een serie publicaties van het OJEC (Overleg Joden En Christenen, opgericht in 1981 door joden en christenen), uitgegeven door Kok-Kampen. 

De schrijfsters waren allen betrokken bij de bloeiende vrouwenbeweging en vooraanstaande feministische denkers over de positie van vrouwen binnen de joodse en de christelijke tradities. Vanuit de joodse traditie schreven Judith Frishman, Nachamah Mayer en Beatrice Jongkind een bijdrage. Maria de Groot, Maria ter Steeg en Hanneke van der Sluis schreven vanuit hun christelijke achtergrond mee.

Aanleiding voor de uitgave van dit vijfde deel was de zorg van een aantal joodse feministen over het verschijnsel anti-judaïsme in de theologie van christelijke feministische theologen. In de jaren zestig van de vorige eeuw was in de Verenigde Staten een ontwikkeling op gang gekomen van feministische theologen die het traditionele, door mannen gedomineerde denken over bijbel en theologie openbraken en daarmee het traditionele denken over positie en rol van vrouwen in de heersende theologie ter discussie stelden. In dit verband kunnen genoemd worden Mary Daly, Elisabeth Schüssler-Fiorenza, Letty M. Russell, Phyllis Trible, Rosemary Radford Ruether en vele anderen.

In Nederland waren het allereerst de  theologen Trudy Klijn (werkzaam bij de toenmalige IKON) en Maria de Groot (destijds een van de pastores van de Basisbeweging De Ecclesia in Den Haag) die deze nieuwe ontwikkeling oppakten en erover schreven. Het bevrijdende woord; Maria, het vrouwelijke gezicht van de kerk; De vrouw bij de bron; Voorbij God de Vader zijn titels van boeken door vrouwen geschreven, die een geheel nieuwe manier van bijbellezen en theologisch denken weergaven. Ook in Nederland ontstond een nieuwe beweging van feministisch theologen. Kerkelijk betrokken en actieve vrouwen richtten vrouw en geloofsgroepen op; aan de universiteiten werden colleges feministische theologie gedoceerd, en door het hele land werden cursussen gegeven en studiedagen georganiseerd. 
 
Vanaf 1977 was ik werkzaam als cursusleider op het vormingscentrum Kerk en Wereld in Driebergen. Inmiddels persoonlijk betrokken geraakt bij de feministische theologie kreeg ik de mogelijkheid cursussen voor vrouwen te organiseren op Kerk en Wereld. Heel veel vrouwen wisten de weg te vinden naar deze cursussen en feministisch theologen werden uitgenodigd voor lezingen en lessen, onder wie Fokkelien van Dijk, Catharina J.M. Halkes, Maria de Groot, Marieke van Baest en vele anderen. Mijn toenmalige collega Ineke van Keulen kwam in contact met joodse vrouwen en zij maakten ons bewust van het gevaar van anti-judaïsme in o.a. onze feministische manier van het lezen van bijbelverhalen. Immers, het zich afzetten tegen de traditionele visie op bijbelse vrouwen in verhalen uit Eerste en Tweede Testament leidde in een aantal gevallen tot het ‘verheerlijken’ van de wijze waarop Jezus vrouwen als volwaardig zag.

Zo werd het boek van de Duitse theologe Elisabeth Moltmann-Wendel, Ein eigener Mensch werden, Frauen um Jesus (1980) door de Nederlandse uitgever vertaald als Bij Jezus tellen vrouwen mee. Een titel die in eerste instantie de gedachte kan oproepen dat vrouwen vóór die tijd, dus vrouwen in de joodse traditie vóór Jezus, niet meetelden. Terwijl de schrijfster dit absoluut niet bedoelde in haar genuanceerde en bevrijdende interpretatie van bijbelverhalen rond vrouwen uit Eerste en Tweede Testament. Inmiddels weten we echter dat taal werkelijkheid schept. 

Op Kerk en Wereld leidde een en ander ertoe dat Ineke van Keulen cursussen ging organiseren voor zowel christelijke als joodse vrouwen. Het werden leerhuizen, waarbij de christelijke vrouwen leerden van de joodse vrouwen en hun ogen geopend werden voor de rijke traditie van vrouwen binnen het jodendom. Deze ontmoetingen op Kerk en Wereld resulteerden uiteindelijk in de zgn. Tamargroep, een groep van joodse en christelijke vrouwen die regelmatig bijeenkwamen in Amsterdam en met elkaar teksten uit Tora en Nieuwe Testament bespraken. Een van de drijvende krachten van deze groep was Bloeme Evers-Emden (1926-2016), zelf orthodox joods en een strijdbaar feministe. De groep heeft meer dan twintig jaar bestaan. 
 
Zoals we niet kunnen spreken van de positie van de vrouw binnen het christendom, zo kunnen we ook niet spreken over de positie van de vrouw binnen het jodendom. Immers, hét religieuze jodendom bestaat niet. Er bestaan talloze stromingen, bewegingen en richtingen, waarbij de meest bekende het orthodoxe jodendom is, dat we vooral kennen uit boeken, films en beelden, bijv. van de ultra-orthodoxe wijk Mea Shearim in Jeruzalem. Het bekende beeld van de mannen, beneden in de sjoel bezig met de dienst, de vrouwen boven achter een hek of gordijn, kletsend en in en uit lopend. En veel heen en weer rennende kinderen. Bovendien is het joodse leven in bijvoorbeeld de VS of in Israël totaal anders dan in Europa, waar het grote trauma en verdriet van de Sjoah nog altijd een grote rol speelt in hoe joden hun joods-zijn beleven en ervaren. Toch hebben alle stromingen, richtingen en bewegingen een gezamenlijke noemer, dat is de Tora, de weg ten leven. De vijf boeken van Mozes, waar geen tittel noch jota aan veranderd wordt of kan worden. Wel is in de loop der eeuwen een bibliotheek aan Talmoedische commentaren en interpretaties ontstaan en worden nog steeds commentaren geschreven.

Nechama Mayer, orthodox joods, geeft in haar bijdrage aan de bundel Sara en Maria een boeiend en genuanceerd beeld van een orthodox levende vrouw in een kleine joodse gemeenschap in Nederland. Zij geeft aan dat in het orthodoxe jodendom de rol van de vrouw in de synagoge passief is, maar dat zij in huis het middelpunt is. Daar ligt haar taak, die er vooral uit bestaat de joodse waarden en leefregels te behoeden. Op vrijdagavond steekt zij de sabbatkaarsen aan en ze waakt over de kasroetregels. Toch hebben binnen de orthodoxie ook geleerde vrouwen altijd hun bijdrage kunnen leveren aan Talmoed- en Torastudie. Een van de  bekendste geleerde en orthodox levende vrouwen (in Israël) was Nachama Leibowitz (1905-1997).

Met de opkomst van het liberale jodendom sinds de 19e eeuw is ook het denken over de positie van vrouwen veranderd. In de Verenigde Staten is het vooral Judith Plaskow geweest die het feministisch denken over vrouwen binnen het jodendom heeft ontwikkeld. Dat is in Nederland door onder anderen Judith Frishman geïntroduceerd. In de meeste liberale gemeenten, ook in Nederland, tellen vrouwen mee als het gaat om minjam*, worden vrouwen opgeroepen om uit de Tora te lezen en dragen vrouwen een tallit**. Inmiddels zijn er wereldwijd, ook in Nederland, vrouwelijke rabbijnen. In het orthodoxe jodendom is dit alles weliswaar nog lang niet aan de orde, hoewel ook hier ontwikkelingen gaande zijn. 
 
* minjam (Hebr.): vereiste van minimaal tien volwassen joden voor het uitvoeren van bepaalde godsdienstige handelingen 
** tallit: gebedsmantel 
 
Tea G. Rienksma 

Sara en Maria, vrouwen in synagoge en kerk, OJEC-serie 5, 1987. 
Elisabeth Moltmann-Wendel, Ein eigener Mensch werden. Frauen um Jesus,1980. 
Judith Plaskow, Terug naar de Sinaï. Het Jodendom vanuit feministisch perspectief, 1992.