Zo graag zou ik willen weten waar dat bijzondere stukje papier is gebleven dat in de almaar neerdwarrelende regen van verschroeide flarden en snippers bij ons in de tuin belandde, na het vreselijke bombardement op onze stad in 1940. Ik kan het mijn ouders niet meer vragen. Maar juist nu, bij de jubileumviering rond de huidige doopsgezinde kerk, moest ik ineens weer denken aan die heel bijzondere gebeurtenis rond de oude kerk aan de Laurensstraat, waarbij dat stukje papier zo´n wonderbaarlijke rol had vervuld!
Wij waren er nog
Ik was toen 15 jaar en op de 14e mei waren we ternauwernood aan de dood ontsnapt. Na het luchtalarm hadden we machteloos in ons schuilkeldertje onder het huis gezeten, waar bij elke bominslag in onze buurt de stuttende palen onder het keldergewelf heen en weer stonden te wiebelen. Moeder biddend, vader zwijgend en wij tieners stom van angst. Na een uur was het geweld voorbij – het huis had het gehouden en wij waren er ook nog! Met de hele exodus trokken we de stad uit naar vrienden in Capelle en keerden na twee dagen terug. Ondanks de kapotte ruiten stond het geopende blikje sardines nog op de inderhaast verlaten koffietafel. Er mankeerde niets! Boven de stad hing een afschuwelijke brandlucht en uit de bruine nevel kwam die onophoudelijke papierregen naar beneden.
Opeens kwamen daar vanaf hun huis aan de Noordsingel aangefietst ‘Han en Has’ – ofwel dominee Voorhoeve-ten Bruggencate, die destijds predikant naast ds. Gorter was, en haar man. Een opgelucht weerzien, maar met een rampzalige tijding: onze dierbare kerk was er niet meer, was totaal verwoest, alles weg. Goddank was de kostersfamilie gespaard gebleven.
Dat zoveel warmte in zich had geborgen
Ik kon het niet bevatten – was nog niet gewend aan zulke abrupte confrontaties met de vergankelijkheid. Het huis van onze gemeente voorgoed weg, waar ik me als kind altijd zo thuis had gevoeld? De Kipstraat aflopen, de Laurensstraat in, de poort onderdoor en dan naar binnen. In dat kloeke gebouw, dat zoveel warmte en vriendelijkheid in zich had geborgen. Die statige hoge kerkruimte, waarin bij ‘t begin van de dienst de kosteres juffrouw Mantel, steeds in het zwart, je een plaats toewees en van een gezangenboekje voorzag. Die sierlijk rijk bewerkte donkerhouten preekstoel met zijn glimmend koperen lezenaar waar dominee Gorter stond in zijn deftige rokkostuum. Die zwaar gestoffeerde ouderwetse kerkkamers, gedempt van licht en geluid, met hun gezellige bedrijvigheid van koffie en zo. Dat huis, waarvan het gehele interieur aan ons gemeente-zijn en aan onze kerkelijke ceremoniën vorm en beeld gegeven had.
Dat alles weg, voorgoed? Ja, inderdaad een wereld verzonken onder het puin. De lezenaar nog gevonden later. Verslagenheid overviel ons. Wij voelden ons ontheemden. En juist toen we in die stemming in de tuin stonden, gebeurde dat wonderbaarlijke. Waarom raapte ik juist toen precies dat zwartgeblakerde stukje papier op dat uit de lucht gedwarreld kwam? Ik zag er letters op staan, een tekst… en tot mijn verbijstering las ik: ‘Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in den boozen dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden, Stelt u dan op…’, verder ging het niet, maar als een klaroenstoot klonken die woorden uit de Efezenbrief!! En dat fragmentje papier uit een Rotterdamse bijbel, ontsnapt aan de vernietiging, omhoog gestuwd door de vuurstorm en vervoerd door het luchtruim om hier neer te komen: dat was Gods eigen boodschap aan ons.
Op U zo wil ik bouwen
Om ons te sterken in onze ontreddering! Met in de hand dat teken stonden we sprakeloos, diep bewogen. Hij was het, die sprak – van Zijn verbond met ons! Wij ervoeren zijn liefde. Dominee Voorhoeve had ineens dat stralende in haar gezicht en ook wij voelden voor het eerst in die bange oorlogsdagen een vreugde in ons opwellen en kracht voor een nieuw begin. Weerbaarheid – standhouden – weer opbouwen. Een belofte richting de toekomst én een appel aan ons geloof. ‘Neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand…’ gaat de Efezenbrief verder. En het Wilhelmus, dat in die tijd verboden was maar ons volkslied blééf, bekrachtigt het: ‘Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer. Op U zo wil ik bouwen, verlaat mij nimmer meer.’
Geloofsvertrouwen, dan kerkopbouw en gemeenteopbouw. God dankend voor zijn nabijheid.
Dit artikel verscheen eerder in Doopsgezind NL van mei 2010
tekst: Iza Wolff-Craandijk
Beeld: Sunguk Kim