Op zaterdag 29 maart vond de voorjaarsbijeenkomst van de Doopsgezinde Historische Kring plaats in Zwolle. Vooruitlopend op de herdenking van 500 jaar anabaptisme in Zürich nam een drietal deskundige sprekers ons mee naar de betekenis van doopsgezind zijn in verleden, heden en toekomst.
Theoloog en biograaf Ferdinand van Melle vertelde over het bijzondere leven van Johanna Kuiper (1896-1965). Als dochter uit een doopsgezind nest – vader dominee, moeder uit een bekend doopsgezind geslacht – heeft zij zich weten te ontworstelen aan het keurslijf van haar opvoeding. Ze knokte voor haar onafhankelijkheid en de bijbehorende verantwoordelijkheden. Deze feministe, socialiste en ongehuwde moeder van twee kinderen, zette door. Ze vond her en der een gewillig oor plus onderdak en werd uiteindelijk een bekend vertaalster/schrijfster van talloze publicaties en (kinder)boeken, waaronder de ‘Kinderbijbel van tante Hannie’. Haar doopsgezinde roots speelden een wisselende rol in haar leven. Frits Kuiper, bekende doopsgezinde predikant, was een van haar broers. Tijdens de Tweede Wereldoorlog speelde zij een rol in het verzet. Zo nam ze samen met haar echtgenoot Klaas-Abe Schipper – inmiddels was Johanna getrouwd – onderduikers in huis, waarvoor zij beiden postuum werden beloond met een Yad Vashem-onderscheiding. Van Melle werkte zijn proefschrift uit tot het boek Gedurfd leven. Johanna Kuiper (1896-1956), dat uitkwam in 2024.
De kinderbijbel van Tante Hannie
De tweede spreker was Wieteke van der Molen, predikant-directeur van Dopersduin. Zij ging in op de vraag wat het betekent om kerk te zijn in de huidige maatschappij. De rode draad in haar verhaal was de spraakverwarring die ontstaat wanneer er vanuit tradities of ‘bestaande waarden’ met elkaar wordt gecommuniceerd. De betekenis van veel woorden en beelden blijkt door verschil in generatie vaak niet gelijkluidend en soms volkomen onbekend te zijn. Dus als we met de toekomst van het doperdom aan de gang willen, dan moeten we uitzoeken wat de generatie van de toekomst weet of denkt en hoe dat gecommuniceerd moet worden. Via een beeldpresentatie vergeleek zij deze ‘spraakverwarring’ van nu met het Pinksterverhaal, maar dan in omgekeerde richting. We zullen terug moeten naar waar het echt om gaat en simpelweg inspelen op wat het geloof ons brengt. Dat hoeft niet voor iedereen gelijk te zijn en dat is goed. Aan de hand van praktijkvoorbeelden en puttend uit gesprekken met haar maandelijkse jongerengroepje nam zij ons mee in haar idee over geloof en over al of niet ‘kerk’ zijn.
Jaap Brüsewitz, secretaris van het ADS-bestuur en de derde spreker, plaatste in zijn bijdrage de ontwikkeling van de Nederlandse doopsgezinden naast de ontwikkeling van het werelddoperdom. Maar eerst stelde hij de vraag: was 1525 wel echt het beginpunt van het doperdom? Is de wederdoop van de katholieke pastor Blaurock door de leek Grebel de officiële start geweest van deze stroming? Er zijn meer momenten op de tijdlijn die hiervoor in aanmerking kunnen komen. Maar een dergelijk probleem komt in de geschiedenis vaker voor. Wij kibbelen bijvoorbeeld ook graag over welke held als eerste iets heeft uitgevonden. Wat het doperdom betreft, weten wij in ieder geval wel in welke richtingen het doperdom zich in het begin van de zestiende eeuw uitbreidde over Europa. En kennelijk zijn wij in 1925 gewoon meegegaan in het idee dat de doperse beweging vierhonderd jaar geleden in Zwitserland begon.
Wij kibbelen bijvoorbeeld ook graag over welke held als eerste iets heeft uitgevonden.
Om dit te herdenken kwam in dat jaar in Bazel een aantal Europese broeders samen in een conferentie. Helaas kregen onze Russische broeders hiervoor geen inreisvisum, waarop werd besloten om hen op de grens van Frankrijk en Zwitserland te ontmoeten. Het eerste Doopsgezinde Wereldcongres in 1925 was hiermee een feit. De wereldconferenties die daarna iedere vijf tot acht jaar werden georganiseerd, geven een aardig beeld van de ontwikkelingen op wereldniveau. Waren de eerste conferenties vooral bijeenkomsten van kerkleiders en theologen, na de Tweede Wereldoorlog waren alle broeders en zusters welkom. Er vond enerzijds verbroedering plaats, maar bij te grote verschillen in opvatting kwam het soms toch nog tot afscherming. Waren de blanke broeders (geen zusters) aan het begin van de twintigste eeuw in de meerderheid, tegen het einde van die eeuw (Calcutta, 1997) kwam er kleur in het gezelschap, mede als gevolg van eerdere missionaire activiteiten in Azië vanuit onder andere Rusland en Nederland. Alle latere congressen vormden een afspiegeling van een zeer gemengde en in geloofspraktijk zeer gevarieerde wereldbroederschap. Het afnemende aantal doopsgezinden in Nederland en Europa staat op dit moment in schril contrast met de ontwikkelingen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika, waar circa zeventig procent van de doopsgezinden woont. Het is voor ons een uitdaging om uit de diverse manieren waarop men daar het geloof beleeft te leren en inspiratie op te doen voor de toekomst van doopsgezinden in Nederland.
Tekst: Antoinette Hazevoet
Beeld: Nina Schroeder