Ter nagedachtenis aan Huub Oosterhuis

Huub Oosterhuis portretfoto

Huub Oosterhuis is geboren op Allerheiligen (1933) en overleden op Eerste Paasdag (2023). Ook dat begin en einde typeren zijn unieke persoonlijkheid, hoewel hij dat woord zelf niet snel zou gebruiken. Voor hem was ieder mens uniek, ook de velen die zich in hun leven ongezien voelen.

Op zijn rouwkaart staan twee van zijn gedichten:

Sterven zal je ooit

Maar vandaag
en godweet morgen
kun je leven, doen, zien
iemand voor iemand zijn
misschien
en het verschil maken, toch
tussen onverwisselbaar uniek
en om het even
tussen dood en leven.

En ook:

Moge jij in lichtblauw grijze verte zijn
of in stralend gouden stilte van aanschouwen.
Moge jij zo licht als een blaadje op het water zijn.
Moge jij nu lichtdoorschenen zijn.

Deze gedichten geven de theoloog, voorganger en dichter ten voeten uit weer. Hoop en twijfel zijn in zijn poëzie en liederen immers nooit ver weg. In veel kerken wordt bijna elke zondag wel een van zijn meer dan zevenhonderd liedteksten gezongen. Ook daarbuiten wist hij een groot publiek te bemoedigen en aan het denken te zetten, bijvoorbeeld met zijn vele malen herdrukte psalmenbewerking 150 psalmen vrij. En zeker ook met de vertaling van de bijbelboeken die hij samen maakte met Alex van Heusden, zijn  kompaan in de Ekklesia Amsterdam.

Na zijn overlijden ben ik een paar uur van de straat geweest met de vergelijking van ‘hun’ bijbel en een stuk of wat andere die in mijn kast staan. Ik bleek vergeten hoezeer die van hen mij bekoorde door de tekstvastheid en het ontbreken van plechtstatigheid. Dat was ook hun ambitie, zo stond in hun  verantwoording van In den beginne – Het boek Genesis. Zij wilden ‘zo adequaat mogelijk in het Nederlands vertalen’ – niet in kerkelijk of theologisch Nederlands, maar ook niet in het zogenaamd alledaagse Nederlands.

Die bijbel noemde Huub meer dan eens ‘een politiek boek’ en dat verklaarde de positie die hij in het publieke debat innam, ook met zijn keuze voor de SP. Daar lag de inspiratie voor zowel zijn mededogen als zijn soms radicale standpunten.

Huub kwam op achttienjarige leeftijd in mijn leven via Sinterklaas, die mij de bundel Zien soms even cadeau deed. Verdwenen was Huub nooit, maar hij kwam dichterbij toen ik hem in 2009 persoonlijk leerde kennen, na mijn benoeming tot directeur van het door hem opgerichte cultureel debatcentrum de Rode Hoed.

Zo’n late kennismaking met iemand die je alleen van zijn werk kent, kan ongemakkelijk zijn en dat was het in ons geval soms ook. Huub was ‘een mensch’ en had dus in de dagelijkse omgang eigenschappen die een liefhebber van zijn werk niet meteen vermoedde, en die soms ontnuchterend waren. Als dat gebeurde, was er de wetenschap dat hij voor zichzelf lastiger was dan voor anderen en was er ‘s avonds thuis altijd zijn troostende poëzie, met twijfel en hoop.

Het Nederlands Dagblad drukte de vrijdag na zijn overlijden een gedicht af dat ik vergeten was en dat hoop en vertrouwen geeft:

U weet

Ik lees mezelf terug: mijn hand, de pen
die ik hanteer, de zin die zich hier schrijft.
Ik balanceer. Ik weeg wat overblijft:
U kent mij dieper dan dat ik mij ken.
U weet wanneer mijn tijd gekomen is,
of het genoeg geweest is. Mag ik zien
wie ik geloofd, gehoopt heb: U, misschien.
Ik schrijf een lied, een zweem van geschiedenis.
Een dichter sterft als hij vergeten wordt,
als niemand hem nog leest, zijn woorden hoort.
Zoekt U mij op. Ik vind het woord
dat u mij geeft. Dan kom ik niets tekort.

Dag Huub, moge het zo zijn!

Tekst: Ton van Brussel
Beeld: Roel Wijnants